Wat was er mis met oeze taol D.G.P. 13-02-'93

Wat was er mis met oeze taol D.G.P. 13-02-’93

Wat was er mis met oeze taol?

Deze keer moet ik wederom de Groningers een beetje in de kou laten staan, aangezien de uitgaven die de meeste moeite waard zijn nogmaals uit Drenthe komen… Hoewel, straks heb ik nog een beetje Uffen. Eerst Drenthe dan maar.

Door Ton Kolkman
Gerard Nijenhuis, dichter pur-sang, liet in december 1992 de bundel ‘Tekens van gemis’ verschijnen bij uitgeverij Hummelen in Assen. Nou zou ik niet weten ofauteurs en uitgevers zich iets aantrekken van recensies (ik denk nu speciaal even aan mijn bespreking van de laatste bundel van Roel Reijntjes die ook bij Hummelen uitkwam), edoch het moet gezegd, de bundel oogt dan wel niet duur, maar mijn exemplaar van Nijenhuis ligt nog steeds niet uit elkaar!
In de thematiek is Gerard Nijenhuis zeer herkenbaar aanwezig. De vorige bundels gingen ook al steeds gebukt onder het ongelijke gevecht met de taal. Taal is bij Nijenhuis het altijd tekortschietende vervoermiddel van de menselijke emoties: taal is het ‘leesteken van gemis’. In deze bundel is het niet anders, al gaat het verhaal deze keer over een verloren liefde. Maar doordat de taal bij Nijenhuis per definitie ontoereikend is, lijkt hij telkens weer te willen zeggen dat er niet staat wat je leest: Nou is mien taol zo sleets: kôrrels bleven / achter van wat was in de naoklaank / van de woorden. Nijenhuis kan het buiten onze taal om, anders dan wij dus, dan ook hebben over ‘kleine taol’ of een ‘dun gedicht’. Taal -aan de ene kant toch eigenlijk ook iets heiligs haastwordt anderzijds bijna iets van het tweede plan: Jij gaf ‘t woord weerum, liefde heufde ‘ niet meer. Met taal bedoelt hij overigens ook niet-talige taal, zoals bijvoorbeeld lichaamstaal: (…) laot mij dan kleine woorden lezen, / die kalm ontstaot in ‘t tussenlaand / van taol en die jij metje haand / umsèhrieft, de rimpels ever / van mien vel.
Na zoveel gedichten worsteling met taal is een bepaalde eentonigheid onontkoombaar, en dat stoort mijn concentratie, moet ik bekennen.
Wat opvalt is dat Nijenhuis ditmaal nòg begrijpelijker, haast anekdotisch gedichten heeft geschreven. De beeldspraak is vrij eenvoudig en het wordt al gauw duidelijk dat Nijenhuis iets te verwerken heeft: het gemis van de liefde die onherroepelijk voorbij is. Herinneringen komen boven en ze doen allemaal even zeer: Besteet pien niet oet herhaoling / van aal ‘t zôlfde beeld? (…) Besteet pien niet oet de herhaoling / van dat ene beeld / en ‘t ontbreken van elke kans / dat dit ooit weer gebeurt? Als de oude plekken weer bezocht worden, schrijnt het contrast tussen toen (met de geliefde) en nu, nu de dichter ‘allèn’ is, des te heviger.
In het voorbijgaan bevrijdt Nijenhuis zich van nog een ândere last, die overigens ook een rol lijkt te spelen in het stuklopen van de liefde (zei zijn geliefde niet ooit tegen hem: ‘Ik dèenk dat ik niet genog leerd heb veur dij’?): (…) en nou allèn, onwezen op mij zôlf, / ontdaon van alle titels en van naom, / maor ok van leugen die opmij lag as last. Het lijkt me trouwens de vraag of iemand die helemaal niets van de persoon Nijenhuis weet dit laatste ten volle kan plaatsen. Ik vind dat je willekeurige lezers (buitenstaanders) dit niet voor kunt schotelen, eigenlijk.
Nijenhuis is in Drenthe de man van de sonnetten, ‘de chaos in een vittien-regelig verbaand bedapperen’. En maar weinig gedichten in deze bundel zijn geen sonnetten. Hij heeft al eens aangegeven deze vormbeperking nodig te hebben, omdat hij anders te breedsprakig dreigt te worden. Ook zijn specialiteit, het enjambement -het doorlopen van de zin over versregels en zelfs over de strofen heen-is op aanwezig. Hier en daar wekken zijn dichten de indruk of ze niet bijgeschaafd zijn. Dan lijkt hij het metrum niet gerespecteerd hebben, en dan moet ik de tekst bijna hardop lezen om te merken dat dat wel meevalt, dan in elk geval een zeker ritme in de verzen zit.
Kortom, er zit in deze bundeling verzen veel meer ‘verhaal’ dan in vroegere bundels -waar de gedichten zelf soepeler klonken dan hier: heeft de dichter nog geen rust of geduld vonden?-, dus wie Nijenhuis nog niet kent, heeft nu de kans met zijn poëtische werk kennis te maken. Voor de Nijenhuiskenners voegt ‘Tekens van gemis’ niet veel toe vroeger werk, zeker niet aan ‘Onlaand’, halve dan dat het verhaal aan de oppervlakte ditmaal nieuw is.

Groningen
‘Oere, oere’ , door Jan Siebo Uffen, is een boekje met gebundelde verhalen die in de jaren 1989-1992 door Uffen werden voorgelezen Radio Noord, en waarvan een deel ook al eens in Krôdde of Toal en Taiken heeft gestaan. Ongetwijfeld doen zulke verhalen het heel goed als je er één per week hoort ofer één kwartaal leest. Ik heb begrepen dat Uffen zelfop een heel eigen manier voorleest. Maar een heel boek vol is mij een beetje teveel het goede. Enkele verhalen zijn wel leuk goed, zoals ‘Moi’-, maar sommige dingen vind ik wel èrg gezocht, zoals de alfabetisch geordende beginletters van de verhalen, de intro’s in ‘Vief verhoalen oet Lutje Loug’, of woordspelingen in ‘In de wachtkoamer’. Wel deel ik een bijzondere pluim uit voor het peil van het Gronings: lekker ouderwets, authentiek Gronings. Zo moesten meer schrijvers hun taal hanteren!

En verder: Nieuwe Drentse Volksalmanak Jaarboek voor geschiedenis en archeologie 1992 (ISBN 90-232-2770-0), div. auteurs; met o.a. een ‘biografische schets’ van de 19e-eeuwse oprichter van de ‘Asser Krant’ en van noemde almanak; gedegen -wetenschappelijke- maar zeer leesbare artikelen; wel voor liefhebber.

‘Tekens van gemis’ (poëzie); auteur: Gerard Nijenhuis; uitg. Hummelen; Assen, (1992); ISBN 9065104917.
‘Oere, oere’ (verhalen); auteur: Jan Siebo Uffen; uitg. St. ‘t Grunneger Bouk i.s.m. Uitg. Profiel, Bedum, 1992; ISBN 90 70323 29 X.