Zilveren Anjer voor Gerrit Kuipers 28-06-'78

Zilveren Anjer voor Gerrit Kuipers 28-06-’78

Zilveren Anjer voor Gerrit Kuipers

Op 28 juni 1978 van dit jaar ontving Gerrit Kuipers — lid van de Kontaktraad van ons blad en de man achter Oes Schepertien — uit handen van
Z.K.H. Prins Bernhard de Zilveren Anjer. Prins Bernhard deed dat met de volgende woorden :

Hooggeachte heer Kuipers,
lk Wil niet zeggen dat ik het stadhuis van Hardenberg beter ken dan u, want u bent daar tenslotte gemeenteambtenaar; maar ik ken het wel langer. lk heb het namelijk ‘n jaar of vijftien geleden geopend, toen u nog hoog en droog in Drenthe zat. En misschien broedde u toen al op de zuinige regeltjes, die u later zou schrijven over het bezoek van stadhouder Willem de Vijfde aan dat gewest. Maar ook déâr weet ik iets van, iets wat u niet in uw boeken vermeldt. Toen Willem de Vijfde Westerbork aandeed, uw oude gemeente, maakte hij een praatje met een oude vrouw aan een spinnewiel. Onder het spreken gluurde zij hem van alle kanten aan, en opeens kwam het hoge woord eruit: „Hoogheid”, zei ze, „wat ik ook doe, ik kan maar niet doorje héén kijken, en dominee heeft in ‘t gebed nog wel gezegd dat je doorluchtig bent!”
Het is een mooi voorbeeldje van het misverstand tussen de mensen, in dit geval veroorzaakt door de taal, die toch het kontaktmiddel bij uitstek hoort te zijn.
In onze tijd is het Algemeen Beschaafd Nederlands dat ook gewôrden; maar het inzicht is gegroeid, dat dit ten koste is gegaan van een andere taal en een inniger kontakt. Dat is de taal van thuis, de streektaal, waarin de mens zijn eerste en grootste emoties ondergaat en uitdrukt. Alleen: wie wat wilde bereiken, deed er goed aan zijn streektaal en zelfs zijn tongval te onderdrukken. Mij is dat nooit gelukt. Maar met mijn accent, waar ik al zoveel over gehoord heb, blijk ik ineens een voorloper te zijn, en dat heb ik mede aan u te danken, mijnheer Kuipers. Sinds enkele jaren is het dialekt in het tegenoffensief, wat samengaat met een nieuwe waardering van het volkseigen. Waar het Drenthe betreft, bent u daarin een pionier. Uw lezingen en publikaties over de geschiedenis en het volksleven, vaak gesteld in de streektaal (u hebt zelfs toneelstukken in het Drents geschreven), bieden niet alleen documentatie, maar ook inspiratie. Er wordt iets mee gedéén. De dialektliteratuur, waarin de Drentse Schrieverskring een grote rol speelt, treedt, als ik het zo zeggen mag, uit haar schuilhoek naar voren. lk las dat, door de arbeid aan een dialektwoordenboek, al zo’n honderd kringen ontstaan zijn waar de streektaal wordt gesproken. En dat gebeurt niet onder de dwang van een oude gemeenschap, maar uit individuele pogingen om tot een nieuwe gemeenschap te komen. Misschien zonder het aanvankelijk te weten, hebt u met gestaag en hard werken die ontwikkeling gestimuleerd. De inspanning van al uw vrije uren vindt weerklank, en met de Zilveren Anjer ontvangt u een openlijke erkenning. Maar het zou in uw geval wel heel verkeerd zijn, als ik niet é6k uw medestanders, medewerkers en de Drentse Schrievers in de hulde betrok. En zé zal die hulde u ook veel liever zijn.

Gronden van verlening:
De heer Gerrit Kuipers, thans gemeenteambtenaar in Hardenberg, maakt zich sinds vele jaren verdienstelijk voor de geschiedenis, het volksleven en de streektaal van Drenthe. Dit gebeurt door middel van publikaties, lezingen en radiopraatjes, en via de Drentse Schrieverskring. Hij levert daarmee een aanzienlijke bijdrage tot de bezinning op het Drentse volkskarakter.

Drente veranert
Wij bouwden oes vrogger een speulhoessie van takken en lege
koekenduzen in een dreuge sloot;
oez’ kinder vernuvert zuk in baetkelders, daorje heuren en
zien vergiet . . .

Vrogger haw de grootste Wil met een bal op een hoekie heideveld,
daw zôlf zo’n beetie vlak meuken; nou speult ‘t jongvolk op ‘t
mooiste sportpark dai bedaenken kunt . . . en zie schupt mekaar de
bienen kapot.

Doe wij kinner waren, was een plak stoet met botter en gele
suker ‘t lekkerste daw kriegen kunnen; oez’ kinder kunt van
een slagroomtaartie wal speijen . .

Doe wij jong waren brachte wij lopend of op ‘t fietse wat
kleingeld hen de boerlien baank;
op ‘t heden giet men allerdeegs in de auto hen steun halen .

‘t Volk was vrogger vaak doodmuu van ‘t warken;
nou bint verscheiden doodmuu umdat zie met een zo groot meugelke
boog um ‘t wark hen loopt . . .

Oeze hond kreeg vrogger roggenbrood, aerpels en karnemelksebrij;
op ‘t heden kriegt ze vleisbrokken oet blik, an roggenbrood
wilt ze nog niet ruken en um de haverklap staoj met de hond
bij de veejas . . .

Ja, Drente veranert wal . . .G. Kuipers

Braand
de glaene gloed
van vonkend vuur
trôk over rijten daok;
iezege schrik
verstarde
haand
en spraok;
‘t vretend vuur
vertaerde
stee en wark:
een zwart-blakerde muur
stiet
as een zark,
die ‘t funnement is
veur het wark
dat deur oez’ haand
met neije daodkracht,
stark,
over het aole laand
zien
schiensel spreidt
in glaene gloed!

G. Kuipers