Ebelina Bruins

Ebelina Bruins is het pseudoniem van Lily Magneée. Zie is in 1938 in Rune geboren.

Ebelina Bruins (1938)

Zie hef in het Zwitserse Heiden as kleuterleidster warkt in een tehoes veur moeilijk opvoedbare kinder. In het westen van Nederland hef ze daornao jaorenlang hoofd van een kleuterschoel west. Toen heur man zuch oet het zakenleven terugtrök, kwamen ze weerum naor Drenthe.

Ebelina Bruin was gek op de Drentse volkscultuur en zie schreef geern neie legendes, die heur oorsprong vunden in olde gegevens. Heur eerste bundel kwam in 1989 oet bij oetgeverij Hummelen en har as titel Tien Drentse volksverhalen. De verhalen bint schreven in het Nederlands met hier en daor een Drentse dialoog. Daornao volgden der bij dezölfde oetgever Het roggewievie (1993), De Boerhoorn (1996) en Kringels in de rogge (2002). In dizze leste bundel is het veurwoord schreven deur VVD-politicus Hans Wiegel, die ok het eerste exemplaar anbeuden kreeg.
Under heur wichternaam hef ze ok in Oeze Volk schreven.

Veur de Drentse Courant schreef Ebelina Bruins de reportageseries Drenthe in beelden en Oude kerken in Drenthe.

Boekpublicaties:

  • Tien Drentse volksverhalen (1989);
  • Het roggewievie (1993);
  • De Boerhoorn (1996);
  • Drenthe in beelden (2000);
  • Kringels in de rogge (2002);
  • Drentse kerken (2012).

Het begun van het verhaal De Kraaienmars oet de bundel Kringels in de rogge:

De kraaienmars

Kraaien zijn vogels van het kwaad. Zwart van veren en zwart van ziel. Men zegt wel eens, dat ze een verbond met de duvel hebben gesloten. Overal ter wereld worden ze als ongeluksbrengers en voorspellers van de dood beschouwd.

Om de boerderij van de broers Hendrikus en Garriet Talen te komen moet men dwars door de weilanden. Het drassige pad lag vlak langs de sloot, waar Hendrikus, na een bezoek aan de kroeg in het dorp, wel eens met de fiets in was gereden.
Hun hele leven hebben ze in het land gewoond. Na het overlijden van hun ouders zijn ze er blijven wonen. Garriet, de oudste was vijftig en Hendrikus was twee jaar jonger. Van vrouwen moesten ze weinig hebben.
‘Oeze moe was een best meense, mar wij redt oes best met oes tweien,’ zei Garriet,
Regelmatig legden ze een kaartje met Tinus Prent, die een eindje verderop woonde. Tinus had een paar jaar geleden zijn vrouw verloren. Vaak zocht hij het gezelschap van de twee broers.
Veel vee bezaten de gebroeders niet. Een stuk of wat koeien, wat varkens en een toom kippen. In een aantal hokken, die tegen de zijkant van de hooischuur stonden, zaten de konijnen van Hendrikus, zijn liefhebberij. Urenlang kon hij zich met de dieren vermaken. In de hof tussen de fruitbomen verbouwden ze hun dagelijkse groente en op de akker er naast, de aardappelen.
‘Wij eet niet zoveule,’ zei Garriet altijd, ‘as wij ’s middags ies zo’n twintig eerpels de man eet, hebt wij meer as genog.’